Selecteer een pagina

Voorwoord.

Toen ik het ongeluk kreeg wist ik dat het mijn tijd nog niet was. Zoiets weet je op het moment suprême. Maar natuurlijk moest ik het hele circus door. De geschrokken mensen, de eerste hulp, politie, ambulance, zwaailichten, spoedeisende hulp, de infusen, intubatie, lampjes in de pupillen, de onderzoeken, scans, MRI, de intensive care, de familie aan het bed, de tranen, de loze woorden, de vragen, het non-stop waken bij mijn bed, het transformeren naar frequent bezoek, het transformeren naar geagendeerd bezoek, het pogen tot maken van contact, de teleurstelling dat men geen respons kreeg, de verlaging van de intensiteit van de bezoekjes, tot het uiteindelijk routinematige, zo niet plichtmatige in al die bezoekjes. Alles.
Ik nam het allemaal waar maar was er niet bij betrokken. Wat kón ik? Mijn lichaam deed het niet. Dat werd machinaal in leven gehouden. Eén stroomstoring en ik zou weg zijn. Oplossen in het grote niets.
Maar dat is niet wat er gebeurde.

Mijn brein maakte al die tijd overuren. Ik had heel veel om over na te denken. Het was ook het enige waar ik mijn tijd mee kon vullen. Nou ben ik alles behalve filosofisch ingesteld. Qua beroep ben ik een eenvoudig ambachtsman. Ik stond op de bouwsteigers dagelijks metselwerk te voegen. Daar heb je weinig filosofie bij nodig. Maar nu puzzelde mij toch de existentiële vraag waarom sommigen wél aan mijn voeteneind verschenen en anderen niet.

Natuurlijk snap ik wel dat Jan met de Pet van drie hoog achter niet aan mijn bed stond, maar Oom André stond er wel met regelmaat. Net als mijn voegmaatje Joris. Broer Henk is één keer geweest. Rianne was steeds compleet overstuur, en Annegien leek onbewogen. Alle verpleegsters en artsen om mij heen deden professioneel hun werk en waren alles behalve emotioneel geraakt. En mevrouw Verduin heeft eens een uur naast me gezeten en snikkend mijn hand vastgehouden al die tijd.
Waarom al die verschillen?

Vragen kon ik het niemand. Daar had ik mijn fysieke lichaam voor nodig en ergens in mijn brein stond daar de hoofdschakelaar van op ‘Uit.’ Tot ik op een goede dag werd weggereden naar de operatiekamer. Ze zouden gaan pogen die schakelaar weer om te zetten. En tijdens die operatie ging het goed mis. Met de nadruk op goed. Ik ging dood. Althans voor even.

In dat ‘Even’, wat net zo goed ‘Eeuwig’ zou mogen heten, want tijd bestond even niet meer, kwam ik in aanraking met, ja… met wie eigenlijk. Met een ‘Iedereen’, een ‘Allen’, een ‘Alles’, een ‘Eenheid’ Ik identificeerde het als ‘De Liefde’. Een betere benaming was er niet. En aan De Liefde stelde ik de vraag die mij zo bezighield: “Wat ben jij?”

En in die eeuwigheid van het even stelde De Liefde mij voor om een tijdje mee te lopen. Een stage zeg maar.
Dit is mijn verslag.

(Morgen meer)
___________
2023 ©Hugo Vos

Om zijn proza-pen te scherpen schrijft én publiceert Hugo Vos iedere avond in 2023 een klein stukje van een kort verhaal. 
Op zondagavond begint hij, om vervolgens pas de volgende avond verder te schrijven. Een hele week lang. Op zaterdagavond moet het verhaal tot een einde komen. Geen idee waar hij uitkomt. Geen idee of het lukt. Een jaar lang. Iedere week opnieuw.

(Heb je een leuke titel, een foto of een thema als input voor een nieuw verhaal? Voel je vrij om je suggesties te droppen. Wie weet pakt hij het op.)

Dit delen: